zondag 10 juli 2016






Besef en niet-besef

Middenin de huidige vorm, die een
gedachte kan bevatten, een waarneming of een emotie,
kun je de vraag stellen:
‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’
Als deze vraag echt naar binnen valt,
is er Besef.[1]
Dit is niet een besef van iets,
maar juist een ‘zien dat er niet iets te zien is’.
Een ‘besef van wat besef’ is –
vandaar ‘Besef’ met een hoofdletter.
Het slaat een gat in iedere redenering, in ieder verschil.
Besef heft zichzelf op.
Besef toont Datgene wat voortdurend
kennen, voelen, meemaken enzovoort schenkt,
en wat zelf niet ‘iets’ is, en zelf geen ‘bestaan’ heeft.
Het Verschilloze.

Als de vraag ‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’
echt naar binnen valt,
is er geen enkel verschil meer.
Geen verschil is er om ‘antwoord’ te bieden op deze vraag.
Maar wel kun je opmerken dat het helemaal ‘jezelf’ is,
volkomen betrouwbaar –
ja, het meest betrouwbare dat je kunt opmerken.
Dat is het Verschilloze.
Dat ben jij altijd al.
Je kijkt altijd al vanuit het Verschilloze,
en verschil wordt direct gezien.

‘Besef’ is waarschijnlijk de beste term
om dit aan te duiden,
dit herkennen van jezelf als het Verschilloze.
Besef is de herkenning
dat jij niet verschilt van het Verschilloze,
het Uiteindelijke, het Absolute.

Als er eenmaal Besef is,
kan opgemerkt worden dat er ook niet-besef kan zijn – 
zodra er verschil is.
Niet-besef is alles wat niet Besef is,
alles wat niet het Verschilloze is.

Je kunt zeggen dat Besef en niet-besef
de allereerste dualiteit vormen.
Zodra er ‘verschil’ is, is er Besef en niet-besef.
Besef wijst terug naar het Verschilloze,
en niet-besef veroorzaakt alle verdere verschillen.
De allereerste dualiteit wordt ‘beginloos’ genoemd,
want tijd bestaat nog niet.
Tijd ontstaat pas binnen de allereerste dualiteit,
zodra niet-besef iets veroorzaakt.
Niet-besef is beginloos,
maar veroorzaakt begin.[2]
Nu begint er iets. Verschil begint nu.
Zodra je beseft, is er geen begin te bekennen,
geen tijd, geen verschil.

Dit alles geldt ook het individu.
In Werkelijkheid is er geen individu.
Er is slechts het Verschilloze.
Zodra er ‘verschil’ is, is er Besef en niet-besef, de eerste dualiteit.
Besef wijst terug naar het Verschilloze,
en niet-besef veroorzaakt alle verdere verschillen,
met daarbij onmiddellijk het verschil
tussen zich-identificeren-met
en  zich-verschillend-achten-van.
Het ‘identificeren-met’ is de eerste kiem van het individu  
         – meestal nog vaag, ‘onbewust’.
Omdat dit nog ‘onbewust’ gebeurt, kun je dit vergelijken
met de toestand van diepe slaap.
Tijdens de diepe slaap, waar geen enkel verschil wordt opgemerkt, 
          is nog geen individu aanwezig,
ook al blijkt na de slaap het individu op te rijzen.
Het is een mysterie.
Het is volstrekt ongrijpbaar, deze oorsprong van verschil.



[1] Zie Philip Renard, Het Boek van Besef, Cothen, 2014; en Cornelis Verhoeven, Het besef, Baarn, 1991.
[2] Hier moet worden opgemerkt dat het woord ‘niet-besef’ de vertaling is van de technische term avidya, dat zowel in Vedanta als Boeddhisme hét oergegeven is dat doorzien moet worden. In beide tradities wordt steeds benadrukt dat avidya beginloos is. Dit is een wezenlijk punt; zie ook het stukje ‘Oer’. Zeer inlichtend zijn opmerkingen hierover in de Ch’i-hsin Lun, oftewel ‘The Awakening of Faith’, Hakeda-vertaling (1967), p. 50; en artikel van Whalen Lai, ‘Suddenly a Thought Rose’ (1980).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten